Zoeken in KBvG.nl

kbvg-emblem
Inloggen
kbvg-emblem
Heeft u schulden? Ga naar

De KBvG bestaat dit jaar 20 jaar in haar huidige vorm als publiekrechtelijke beroepsorganisatie. De organisatie is op 15 juli 2001 ontstaan door het in werking treden van de Gerechtsdeurwaarderswet. Een traject van lange adem. Samen met Wil Rosmalen (79), de eerste KBvG-voorzitter, kijkt de huidige voorzitter Michaël Brouwer terug en vooruit. 

Van vereniging naar beroepsorganisatie
Rosmalen: “Gerechtsdeurwaarders werkten jarenlang onder toezicht van de overheid. Daar wilden we van af. Als beroepsgroep wilden we onafhankelijker worden van de overheid. We wilden onze rechtspositie verbeteren en zelf beroeps- en gedragsregels maken. Om dat te bereiken moesten we zorgen dat we een publiekrechtelijke beroepsorganisatie, een pbo, werden. Dat was voor ons essentieel. Maar we moesten ook aan een aantal voorwaarden voldoen: er moest een onafhankelijk tuchtrecht komen en ook het toezicht op en de controle over het functioneren van de gerechtsdeurwaarder moesten goed en onafhankelijk geregeld zijn. Dat was er nog niet echt, want in de vereniging controleerden leden elkaar.

Het onafhankelijk tuchtrecht, toezicht en de onafhankelijke controle voor onze beroepsgroep werd door de politiek altijd tegengehouden met het argument dat dat niet bij een openbaar ambtenaar - zoals de gerechtsdeurwaarder - hoort. De KVG (de Koninklijke Vereniging van Gerechtsdeurwaarders, de rechtsvoorganger van de KBvG, red.) heeft zich er daarom al in 1973 sterk voor gemaakt om te zorgen dat dit er alsnog zou komen. Het bestuur van de vereniging heeft toen het initiatief genomen om een ontwerp voor de Gerechtsdeurwaarderswet in te dienen. Hierin hebben we de oprichting van de beroepsorganisatie, het onafhankelijk tuchtrecht en het toezicht en de controle benoemd. Dat ontwerp werd als ludieke actie aan alle 150 Tweede Kamerleden bij exploot ‘betekend’.” 
 

Liever het volledige GDW.Magazine inzien? Download het hier.
 

Wetsvoorstel
“We gingen ‘de politiek in’ om ons ontwerp voor de wet definitief te krijgen. In eerste instantie was de reactie van het ministerie: ‘geen sprake van, jullie beroepsgroep is te klein en je bent openbaar ambtenaar. Dat verhoudt zich niet tot een eigen regeling voor de beroepsgroep’. Dat was een discussie van een jaar of zes. Tot ik in 1979 toenmalig Tweede Kamerlid Ed Nijpels en Eerste Kamerlid Henk Heijne Makreel van de VVD ontmoette op een VVD-congres in Breda. Nijpels luisterde naar mijn verhaal en zegde toe dat hij hier iets aan zou gaan doen. Dat heeft hij gedaan: hij diende een motie in bij de Tweede Kamer dat er een wet ter verbetering van de rechtspositie van de gerechtsdeurwaarder moest komen. Die motie werd kamerbreed aangenomen. Toenmalig staatssecretaris Haars van Justitie is hierna aan het werk gegaan. 

Er volgde in 1982 een ontwerpwet, maar dat was een voorstel waardoor we met handen en voeten gebonden zouden zijn aan de overheid: overheidstoezicht op alle fronten. Iets dat we helemaal niet wilden. Daar konden wij dus niet mee akkoord gaan. Dus zijn we de lobby bij de Tweede Kamerleden gestart. Dit keer bij de Kamerleden Max Tripels (VVD) en Gerrit van Dam (CDA). Ondanks het feit dat de VVD in principe geen voorstander was van een pbo – want dat is overheid - was hij bevlogen met onze ideeën en vond hij dat deze wet er moest komen. Want hij zag ook dat wij een ‘speciale’ overheid waren, die naast het openbaar ambt ook een belangrijke, ondernemende, functie had in de niet-ambtelijke praktijk: bijvoorbeeld bij het optreden als procesgemachtigde en het incasseren van vorderingen. Volgens hem moest er daarom een wet komen naar analogie van de Notariswet en de Advocatenwet, want die beroepsgroepen hadden allebei een pbo. Hij diende hiervoor een motie in, die ook aangenomen werd. 

De staatssecretaris kwam vervolgens met een nieuw wetsvoorstel waarin alles geregeld was op ambtelijk gebied. Maar op niet-ambtelijk gebied was weer niets geregeld. We waren als KVG zo kwaad, dat we tijdens het gesprek met toenmalig staatssecretaris Korte-Van Hemel zijn weggelopen. We waren verbijsterd, want de vraag in de motie was om een wet te maken die de onderwerpen voor de gerechtsdeurwaarder als vrije beroepsgroep zou regelen. En dat was niet gebeurd.”

Volhouden
“We stonden met lege handen. In de jaren die volgden, hebben we altijd veel met ambtenaren gesproken. We merkten dat het belangrijk was om onze onderwerpen veel met hen te bespreken en te vertellen wat gerechtsdeurwaarders doen. Dat deden we op een manier die niet vervelend was: we hadden een concreet onderwerp, bespraken dat een half uurtje en we waren weer weg. Zo hoorden we hoe de politici erover dachten: door het CDA werd ons nog gezegd dat de wet die we wilden een ‘fossiel’ zou zijn.
 
Binnen de KVG gingen al stemmen op om het ambtelijk deel van de voorgestelde wet maar gewoon te accepteren en het niet-ambtelijke deel later te regelen. Maar dat voelde niet goed. Door nu te accepteren wat er lag, zou je nooit verder komen, was ons idee. We waren namelijk op weg naar iets dat we echt wilden. De ALV stemde er uiteindelijk mee in dat we door mochten gaan. Dat moment vergeet ik nooit meer: het was een geweldige waardering voor het werk dat we al hadden verzet.”

Op een gegeven moment was de politiek rijp voor een tweede zet. In 1992 werd er een voorstel voor de Gerechtsdeurwaarderswet bij de Tweede Kamer ingediend. Maar in 1994 werd ook de ‘MDW-operatie’ - marktwerking, deregulering en wetgevingskwaliteit – door de overheid opgestart. Dat leverde voor de voortgang van het ingediende wetsvoorstel weer een behoorlijke vertraging op. Die operatie, verdeeld in projecten, had tot doel om de administratieve lasten voor burgers en bedrijven te verlagen, meer ruimte te geven voor marktwerking, en de kwaliteit van wetten te verbeteren. Dat was voor gerechtsdeurwaarders relevant, want marktwerking in onze beroepsgroep was nieuw.  Namens de beroepsgroep zaten we in de hoorzitting van de werkgroep onder voorzitterschap van Ivo Opstelten. We hebben toen de werkgroep kunnen overtuigen dat de wet er moest komen zoals wij die hadden voorgesteld. De voorzitter van de commissie sprak zich krachtig uit over de eerder voorgestelde Gerechtsdeurwaarderswet die er lag: ‘Een vrije markt met overheidstoezicht is gedoemd te mislukken’. Dat was feest voor ons, dat was geweldig! Want hiermee hadden we weer een belangrijke stap gezet. 

Na zo’n uitspraak zou je denken dat zo’n wet gaat ‘rollen’. Maar daar kwamen allerlei dingen tussen. Zoals de liberalisering van de standplaats van gerechtsdeurwaarders. Daarmee moesten gerechtsdeurwaarders zich vrij kunnen vestigen. Ze gingen niet alleen meer in hun arrondissement/kanton werken, maar werden landelijk bevoegd. Ambtenaren wilden dat apart regelen, terwijl we al in het voorstel van de wet hadden aangeven hoe wij dit voor ons zagen. Wij wilden wel meewerken aan de liberalisering van de deurwaardersstandplaatsen, maar dan wel onder regiem van het wetsontwerp met een commissie van deskundigen en een publiekrechtelijke beroepsorganisatie.

Toch kreeg de “commissie deurwaardersstandplaatsen” – met daarin onder meer KVG-leden - te horen dat het aantal standplaatsen van gerechtsdeurwaarders zou worden bepaald door ambtenaren. Zonder overleg met ons hadden zij besloten dat er 100 standplaatsen bij zouden komen. Dat was belachelijk. We hebben toen Kamerlid De Vries van de VVD bereid gevonden om de toenmalig staatssecretaris Schmitz te ondervragen over dit punt. De Vries benadrukte dat het vestigingsbeleid in de wet geregeld wordt en dat dit niet in een apart deurwaarderreglement of wat dan ook geregeld moest worden. Uiteindelijk heeft de staatssecretaris het initiatief over de standplaatsen tegengehouden. 

Je zou verwachten dat de wet dan alsnog ingediend werd. Maar dat gebeurde niet. Het idee was toen om de vrije vestiging van gerechtsdeurwaarders eerder in te voeren dan de wet. Dat veranderde toen er in 1998 een nieuwe staatssecretaris, Job Cohen, aantrad. Die ging anders te werk dan zijn voorganger: hij was een politicus die niet alleen afging op zijn ambtenaren, maar ook zelf nadacht. Intussen had de Raad van State in 1998 ook een negatief advies over de voorgestelde wet gegeven. Deze adviseerde om het beroep van gerechtsdeurwaarder niet onder te brengen in een publiekrechtelijke beroepsorganisatie. Cohen passeerde – heel bijzonder – het negatieve advies van de Raad van State, en zegde toe dat de wet ingevoerd zou worden zoals wij die voor ogen hadden. Toen werd het wetsvoorstel van de Gerechtsdeurwaarderswet, na een derde nota van wijziging, uiteindelijk ingediend. Op zondag 15 juli 2001 – twee jaar later - trad de wet in werking en werd ook de KBvG geboren. 

Algemeen belang 
Rosmalen: “Nu, twintig jaar later, kan ik nog steeds zeggen dat ik blij ben dat er een pbo is met onafhankelijk en financieel toezicht. Maar wat soms nog moeilijk is, is dat de leden moeten kunnen omgaan met een publiekrechtelijke beroepsorganisatie. De KBvG is namelijk geen belangenvereniging, maar een organisatie ten dienste van het algemeen belang. Dat is een groot verschil. Het betekent dat je alle zaken mag regelen die het algemeen belang dienen, maar niet het persoonlijk belang van een directie. Een gerechtsdeurwaarder moet begrijpen dat de ambtelijke positie van de gerechtsdeurwaarder altijd het uitgangspunt is: dat is de pijler. En niet de niet-ambtelijke, concurrerende, marktpositie. Want dan prefereer je commercieel gewin boven de ambtelijke positie.”

Brouwer: “Ik ben bang dat er misschien her en der nog wel een geschiedenislesje nodig is om dat te benadrukken. De gerechtsdeurwaarder kan de beroepsorganisatie namelijk ook als lastig zien: hij moet zich aan regels houden en de pbo verzint er ook nog eens regels bij. En hij is nog verplicht om ervoor te betalen ook. Die regels heeft hij – als ondernemer – liever allemaal niet. Je hoort inmiddels een roep om meer vrijheid en onafhankelijkheid, juist los van de pbo. Ze willen hun eigen gang gaan. Het mooie is wel dat het inmiddels niet meer over bijvoorbeeld de vrije vestiging van gerechtsdeurwaarders gaat, maar over ondernemerschap. Een gerechtsdeurwaarder zet datgene wat hij aan ‘handel’ kan realiseren met zijn kantoor af tegen zijn ambtelijke werkzaamheden die zijn voorgeschreven in de kaders van de wet. En die kaders kunnen best wel knellend zijn als je lekker wilt ondernemen. 

Dat kan ik begrijpen, want de afgelopen periode is een hele lastige periode geweest voor sommige kantoren. Het lage niveau van de Btag-tarieven (Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders, red.) de laatste jaren, de hoge griffierechten en de hogere eisen die – bijvoorbeeld door de Europese verordening voor de ambtshalve toetsing – gesteld worden, hebben hier ook in meegespeeld. Het Btag-tarief is nu bijgesteld. De mening die nu domineert is dat dat tarief een gegeven is en dat het ondernemen daaromheen moet gebeuren. Maar dat vind ik een wat beperkte voorstelling van zaken. De kern moet – zoals je al zei – het ambt zijn. Het is fantastisch dat gerechtsdeurwaarders hierin het monopolie hebben gekregen en dat we daar ook een tarief tegenover mogen stellen. En voor dat tarief kun je het werk echt wel doen. Dat is je fundament en daarnaast mag je ook nog werkzaamheden doen die daaraan gerelateerd zijn. Ik denk dat het nog steeds de ideale manier is om als ondernemer aan de slag te zijn. Er is wel een kanttekening bij te maken. Aan de omvang van de gerechtsdeurwaardersmarkt zit namelijk een beperking: die markt krimpt eerder dan dat hij groeit. Dat komt doordat er andere manieren gevonden worden om geschillen op te lossen en vorderingen te incasseren, maar ook doordat het beslag- en executierecht ingeperkt wordt.  

Rosmalen: “De gerechtsdeurwaarder is een ondernemer in gebondenheid. Als je de regels en de kaders helemaal zou loslaten, dan neem je grote risico’s. Dan word je weer uitsluitend ambtenaar, iets dat we juist probeerden te voorkomen bij het tot stand komen van de wet en de pbo. Je moet keihard vasthouden aan wat er nu is, want de beroepsgroep is een prestigieuze groep mensen die het goed doet en het vertrouwen van de politiek en de bevolking zeker heeft. En waar kun je beter door benaderd worden bij nare dingen als een beslag of een ontruiming, dan door een gerechtsdeurwaarder die zich aan regels heeft te houden. Maar die daarnaast ook de belangen van zowel de schuldeiser als de schuldenaar in de gaten houdt.” 

Marktwerking
Brouwer: ”In de discussies over wel of geen marktwerking is het argument van de tegenstanders altijd dat de gerechtsdeurwaarder niet onafhankelijk zou kunnen zijn. Terwijl de nadelen van het ambtelijk apparaat meestal niet worden benoemd. Ik heb bijvoorbeeld nog nooit een klacht gehad dat een ambtshandeling in Nederland niet uitgebracht kon worden. Gerechtsdeurwaarders pakken de ambtshandelingen direct op, ook voor opdrachtgevers die na zes uur komen. Dat is wel anders bij de afgifte van bijvoorbeeld rijbewijzen of paspoorten. Daar is het loket gesloten. Er is altijd een trigger om het werk gedaan te krijgen.”

Rosmalen: “Dat is vooral door de komst van de pbo en de vrije vestiging verbeterd. Je had vroeger namelijk het domeinmonopolie: je mocht alleen zaken behandelen in jouw kanton. Daardoor kon je eigen klanten die net buiten die grens lagen, niet bedienen. Die zaken moest een deurwaarder uit een ander gebied overnemen. En daar bleven nog weleens zaken liggen. Over dat soort situaties hoorde je niet meer toen de Gerechtsdeurwaarderswet er eenmaal was. Daarom was ik ook blij dat toen die landelijke bevoegdheid kwam, waardoor er meer concurrentie kwam tussen gerechtsdeurwaarders. Dat had natuurlijk gevolgen voor het aantal kantoren. Maar tegelijkertijd stegen de omzetten ook door de marktwerking.”

Maatschappelijk
Rosmalen: “Het is voor mij heel belangrijk dat je de pbo koestert en contact zoekt met mensen uit verschillende geledingen zoals de advocatuur en het notariaat. Maar ook uit de politiek, zoals jullie gedaan hebben in het debat rond de Tweede Kamerverkiezingen dit jaar. Dat vond ik magistraal!”

Brouwer: “Dat proberen we inderdaad steeds meer te doen. In de tijd rond de verkiezingen hebben we een position paper geschreven waarin we een aantal onderwerpen beschrijven. Over die onderwerpen hebben we ook onze ketenpartners om hun mening gevraagd. Naar aanleiding van een motie heeft het ministerie van Justitie en Veiligheid daarnaast thematafels georganiseerd over drie onderwerpen: kleine vorderingen klein houden, sociaal tarief en digitalisering. Gezamenlijk hebben we een document gemaakt dat de minister kan gebruiken in zijn brief aan de Kamer. Dat maakt het voor Kamerleden overzichtelijker en wij weten hoe iedereen erover denkt.”

Rosmalen: “Dat vind ik leuk om te horen. Dat sluit namelijk aan bij de maatschappelijke rol die de gerechtsdeurwaarder ook heeft. Terecht dat jullie die ook benadrukken in jullie stukken. Het gaat erom dat je probeert een zaak van tevoren op te lossen en dus om met niet-ambtelijk werk, ambtelijk werk te voorkomen. Dat is altijd het standpunt geweest in mijn carrière. En dat een gerechtsdeurwaarder ook voor de niet-ambtelijke werkzaamheden gehonoreerd moet worden, vind ik heel logisch. De overheid neemt nu die taak op zich en de maatschappij betaalt er al voor, maar dat hoort eigenlijk bij de gerechtsdeurwaarder.”

Brouwer: “Wat dat betreft leven we in een tijd waarin een heleboel dingen verschuiven. Naast corona heeft de toeslagenaffaire een grote impact. Juist nu is er een sterke roep om onafhankelijkheid en menselijke maat in de uitvoering van ambtelijke taken. De gerechtsdeurwaarder combineert beiden in zijn dagelijkse werk en in ieder contact wat hij heeft: juist persoonlijk aan de deur.”
  
Perspectief
Brouwer: “De markt voor gerechtsdeurwaarders is lastig. Kantoren die het moeilijk hebben, vragen om perspectief. Die vraag vind ik reëel: er is een groep gerechtsdeurwaarders die lang in het vak zit en aan het einde van hun carrière de winsten ziet afnemen, of zelfs in de rode cijfers terechtkomen. Ze zijn op zoek naar verdiencapaciteit, want daardoor kunnen ze weer verder. Ik hoop dat met de correctie van de Btag-tarieven er in elk geval een stukje compensatie is geweest. Een tweede correctie zal waarschijnlijk niet meer werken, want dan worden we als beroepsgroep te duur. Dus moet het ergens anders vandaan komen.”

Rosmalen: “Er is een enorme schuldenlast in Nederland. Daar kunnen gerechtsdeurwaarders van profiteren. Ik denk dat zij daar veel meer werk uit kunnen krijgen. Daar moeten ze wel hun best voor doen; ze moeten wel ondernemer blijven.”

Brouwer: “Zeker in het doorverwijzen naar schuldhulp of het regisseren van schulden ligt er een berg werk. Daarvoor zou onze ministerieplicht eigenlijk uitgebreid moeten worden met een sociale ministerieplicht. Daarnaast zie ik de overheid zelf ook worstelen met haar eigen vorderingen. Afgelopen winter plaatste de Belastingdienst een advertentie waarin ze 2.200 deurwaarders zochten. Dat is drie keer onze hele beroepsgroep! Dan denk ik: schakel de gerechtsdeurwaarder daar dan voor in. Wij hebben de kennis, de mensen en de middelen. Ik denk dat wij dat efficiënter kunnen. Wij houden rekening met de menselijke maat in onze communicatie, zijn bereikbaar en aanwezig, en digitaliseren en innoveren. Dat kunnen wij, omdat wij de ontwikkeling als gevolg van de marktwerking hebben meegemaakt.”

Rosmalen: “Zo’n dertig jaar geleden benaderden wij de toenmalige staatssecretaris van Financiën al eens, met het voorstel de belastingen van de overheid ook te laten innen door gerechtsdeurwaarders. In België was en is dat al het geval.” 

Brouwer: “Aan ideeën geen gebrek in de beroepsgroep. Om ze allemaal uit te voeren, zullen we wel een lange adem nodig hebben. Zoals jij die had, toen je met de Gerechtsdeurwaarderswet bezig was. De realiteit is dat kantoren die in zwaar weer zitten, dat waarschijnlijk niet meer mee gaan maken. En dat is zuur, want een gerechtsdeurwaarder is van de actie en de oplossing. Voor de pbo blijven zaken als onafhankelijkheid, kwaliteit, vakbekwaamheid, maar ook continuïteit speerpunten voor de toekomst. Daarbij zullen we de randjes opzoeken van wat mogelijk is. We gaan ook werken aan verdere professionalisering van de pbo. En ik vind dat je bestuursleden effectief moet inzetten, ook richting bijvoorbeeld Kamerleden. ”

Rosmalen: “Mooi om te horen. Laat het een begin zijn van groei van de beroepsgroep.”


Wil Rosmalen heeft zich sinds 1984 voor de beroepsgroep ingezet als bestuurder van de Koninklijke Vereniging van Gerechtsdeurwaarders (KVG), de rechtsvoorganger van de KBvG. Hij stond als lid van de commissie invoering Gerechtsdeurwaarderswet aan de basis van de wet die nu nog steeds van kracht is voor de beroepsgroep. Wil Rosmalen had een eigen gerechtsdeurwaarderskantoor – Rosmalen Gerechtsdeurwaarders - dat dit jaar 50 jaar bestaat. Zijn inzet voor de beroepsgroep werd ook internationaal gezien. Hij had 6 jaar plaats in het dagelijks bestuur van de ‘Union Internationale des Huissiers de Justice’ – de internationale gerechtsdeurwaardersorganisatie – in Parijs. Voor zijn pionierswerk bij de totstandkoming van de unieke Gerechtsdeurwaarderswet ontving hij twee onderscheidingen: hij ontving het ‘Diplome d’honneur’ en werd benoemd tot Officier in de Orde van Oranje Nassau.
Wil Rosmalen geniet al een aantal jaren van zijn pensioen, maar is nog steeds betrokken bij de beroepsgroep. 

 



schuldenwijzer
Heeft u schulden?

Schuldenwijzer is een platform dat mensen met schulden een eenvoudig, beveiligd en online inzicht geeft van de eigen schulden en daarbij horende informatie.

Inloggen